Het Huis voor Cultuur en Bestuur in Nijverdal is volgens Bernhard Hulsman een geslaagd voorbeeld van iconische architectuur. ‘De architectuur verwijst naar de textielindustrie maar ook naar de Romeinse badhuizen,’ aldus de architectuurcriticus. Op 8 november organiseerde het Architectuurcentrum Twente in Nijverdal de avond ‘Bouwen voor het Bestuur’. Naast het thema iconische architectuur was er ook aandacht voor de historische context en werd het publiek een handige checklist aangereikt om de kwaliteit van de nieuwe Twentse stadhuizen te beoordelen.


Als goed gastheer heette burgemeester Van Overbeeke de goed gevulde zaal een hartelijk welkom in het Huis voor Cultuur en Bestuur. In vogelvlucht gaf hij een blik in de ontstaansgeschiedenis van Nijverdal om uit te komen bij het destijds genomen raadsbesluit om een centrumplan te ontwikkelen met een ‘woonkamer’ voor de gemeente. Het gebouw moest een ontmoetings- en verbindingsplek worden. Die ambitie is meer dan uitgekomen en heeft nu al alle verwachtingen overtroffen. Een trotse burgemeester nodigt tenslotte alle bezoekers uit om na afloop deel te nemen aan een door hemzelf en enkele medewerkers te geven rondleiding door het gebouw.


Het thema ‘Bouwen voor het Bestuur’ is geboren uit de constatering dat er in de regio veel ge- en verbouwd wordt aan gemeentehuizen als gevolg van de gemeentelijke herindeling. Van 22 gemeenten moest Twente terug naar 14. Om de effecten daarvan onder de loep te nemen waren een historicus, een architectuurcriticus en een architectuurhistoricus uitgenodigd.


Steven van Schuppen
, historicus en publicist, gaf zijn visie op de geschiedenis van de Twentse gemeenten in relatie tot de huisvesting van hun bestuur. In Nederland en dus ook in Twente heeft de discussie over schaal en structuur van het bestuur tot allerlei varianten geleid, waaronder die van een regiobestuur. Uiteindelijk is het schaalvergroting geworden, maar wel zonder het ontstaan van dubbelsteden. De opschaling van het bestuur was volgens Van Schuppen het gevolg van de groeiende complexiteit van het bestuur, de vraag naar meer efficiëntie en het doorgeven van taken van hogere naar lagere overheden. Dit leidde tot ware fusiegolven en in Twente tot de krimp van 22 naar 14 gemeenten. Voor Van Schuppen de vraag of die decentralisatie en schaalvergroting wel recht deed aan het nog steeds sluimerende federalisme. Was er wel rekening gehouden met culturele aspecten zoals het kerspel, de marke en het nabuurschap. De voormalige gemeentegrenzen liepen nagenoeg gelijk op met deze niet meer in gebruik zijnde regionale opdelingen. In de nieuwe situatie moeten gemeentewerven en cultuurhuizen de behoefte aan korte sociale lijnen bedienen. Maar, zo vraagt Van Schuppen zich af, moet er niet ruimte komen voor kleinere burgereenheden van zo’n 20 hectares die op dat niveau zeggenschap krijgen over hun gebied.

Bernhard Hulsman, architectuurcriticus en publicist, spreekt deze avond over ‘iconische architectuur’, een fenomeen dat niet alleen in de architectuur een trend is maar ook elders opgang doet. Vroeger waren het de heiligen maar nu is er ook David Beckham. De roep om meer iconen is ook in de architectuur hoorbaar. Het Huis voor Cultuur en Bestuur is ook een duidelijke icoon want het is een krachtige vorm die je direct herkent en waarmee verschillende associaties mee te maken zijn ; volgens Hulsman kenmerken van het ware icoon. Je kunt van de vorm van het gebouw een logo maken waarmee je je briefpapier kunt versieren. In het boek ‘Iconic Architecture’ van Charles Jencks wordt het fenomeen uitgebreid beschreven en voorzien van vele voorbeelden zoals de kapel in Ronchamps van le Corbusier en de Eiffeltoren in Parijs, aanvankelijk verguisd maar nu geroemd. Hulsman constateert dat er de laatste jaren een ware hoos aan icoonarchitectuur is. Die hoos begon met het Guggenheim museum van de Amerikaanse architect Gehry dat de voorheen onbekende en onbeduidende stad Bilbao plotseling op de wereldkaart zette. Sindsdien wil iedere stad, maar ook veel instellingen en bedrijven graag een ‘Bilbao’.

Hulsman brengt de recente architectuurhistorie in herinnering. De midden jaren zeventig door Jencks geïntroduceerde term ‘postmodernisme’ heeft als stroming (het afwerpen van de modernistische doctrine) in Nederland nauwelijks gevolg gehad. Wellicht was dit de invloed van Rem Koolhaas, wiens volgelingen voort gingen in de modernistische traditie. Hun ‘supermodernisme’ verhevigde het modernisme door de architectuur contextloos te maken in aansluiting op de globaliserende wereld. Tegelijk komt er in die periode het ‘neo-traditionalisme’ op vooral onder invloed van buitenlandse architecten als Rob Krier die het stedenbouwkundige plan de ‘Resident’ in Den Haag ontwierp en in vervolg daarop de wijk Brandevoort in Helmond. Dit pseudo-vestingstadje met zogenaamd organisch gegroeide uitbreidingen, krijgt veel publieke waardering en iedere gemeente wil nu een ‘Brandevoort’. De Nederlandse architect Sjoerd Soeters ontwierp in een door Krier gemaakt stedenbouwkundig plan, onder andere de vestingen Havelij bij Den Bosch. Is deze neo-traditionele architectuur herkenbaar? Nee, volgens Hulsman, want je kunt hetzelfde overal tegenkomen, van Twente tot Hoofddorp.

Wat Hulsman opvalt is dat icoonarchitectuur vooral wordt ingezet door buitenlandse architecten. Zo was er Renzo Piano die in Amsterdam het Nemo ontwierp. Dit museum is volgens iedereen een zinkend schip maar is volgens Piano de tegenvorm van de eronder gelegen ingang van de IJ-tunnel. Later volgen Nederlandse architecten zoals Meijer en Van Schooten met het ING-kantoor langs de A10 dat lijkt op een sportschoen, klapschaats of kruimeldief. De hoofdvorm zorgt hier voor het iconische effect, maar het kan ook subtieler zoals Neutelings Riedijk deden met de prints van televisieprogramma’s op de gevel van de door hun ontworpen overigens rechthoekige saaie doos van het Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum.

Veel Nederlandse icoonarchitectuur is als grote sculpturen ontworpen, waarbij de expressieve vorm vaak alleen maar een omhulling is die geen directe associaties opleveren maar eerder verwijzen naar voorbeelden uit de geschiedenis (zie bijvoorbeeld de ontwerpen van Eric van Egeraat en Liesbeth van der Pol). Daarnaast biedt de computerontwerper blob-architectuur waarbij abstracte sculpturen tot icoonarchitectuur verworden.

Hulsman noemt icoonarchitectuur ook wel ‘neo-expressionistische’ architectuur. De ontwerpen zijn vaak bakens, aanvankelijk met een uitstulpinkje en inkepinkje hier en daar maar allengs uitbundiger zoals de grote gaten in het elf bouwlagen hoge bouwblok Parkrand in Amsterdam van MVRDV. Langzamerhand is er veel kritiek te horen op icoonarchitectuur. Rem Koolhaas reageert inmiddels met een eenvoudige doos voor een ontwerp in het prestigieuze Dubai. Criticus Hans Ibelings deelt die mening en vindt icoonarchitectuur inmiddels niet meer om aan te zien. Volgens Hulsman is het probleem met icoonarchitectuur dat áls het mislukt het ook meteen daverend mislukt en hij verwijst hierbij naar het ontwerp van het theater de Agora in Lelystad van architect Ben van Berkel.
Hulsman vat zijn betoog samen met de opmerking dat icoonarchitectuur van hem mag, al was het maar omdat hij het prefereert boven saaie dozen. En een saaie doos is het Huis voor Cultuur en Bestuur in Nijveral niet. Het verwijst met de bakstenen bogen een beetje naar het industriële verleden maar ook naar Romeinse badhuizen. In het spel van open en gesloten architectuur is de glazen gevel een metafoor voor transparant bestuur en tegelijk is de daarmee contrasterende gesloten raadzaal een commentaar op de geijkte metaforen in de architectuur. Die dubbelheid is volgens Hulsman exemplarisch voor een geslaagd iconisch gebouw.


Dirk Baalman
, architectuurhistoricus en adjunct directeur van Het Oversticht, gaf in zijn commentaar op de Twentse situatie twee aandachtspunten aan het publiek mee: de checklist en de details.
De checklist bevat vier O’s, twee aan twee gekoppeld. De O’s voor opdrachtgever en opgave en de twee O’s voor onderzoek en ontwerp.Voor de realisatie van architectuur is een opdrachtgever zoals bijvoorbeeld de burgemeester van de gemeente Hellendoorn of zoals sommige directeuren van woningcorporaties essentieel. De opgave moet volgens Baalman niet alleen een programma van eisen zijn met objectieve data zoals hoeveelheden vierkante meters en zo, maar ook de overstijgende voorwaarden zoals wat ‘zou er moeten’. Het onderzoek moet inzicht geven in de locatie, de opgave en het type gebouw. Het ontwerp gaat dan tenslotte over hoe het gebouw er uitziet. Baalman toonde hierbij een aantal karakteristieken zoals de stadhuizen van Amsterdam, Rotterdam en Hamburg. Deze voorbeelden vertonen net als zoveel andere vergelijkbare stadhuizen veel onderlinge overeenkomsten. Zo anders is dat in Twente waar volgens Baalman veel meer van binnen naar buiten wordt ontworpen. Opmerkelijk is daarbij de rol van de oude Napoleontische routes die kaarsrecht van dorpskerk naar dorpskerk lopen. De stadhuizen stonden daarbij vaak tegenover die kerk. Opmerkelijke afwijking op dit patroon is in Denekamp zichtbaar waar tot ontsteltenis van Baalman in de rechte Napoleontisch weg een rotonde is gelegd, nota bene uit het de as van de weg. Door aanplant is hierbij de zichtas plotseling verloren gegaan. Baalman meent dat hier een stedenbouwkundige ingreep is verricht ten behoeve van het nieuw gebouwde stadhuis. Een ingreep die geen kennis van de historische betekenis illustreert.   
Meer details bracht Baalman te berde in zijn opsomming van voorbeelden waarbij het balkon een rol speelt. Al 2000 jaar bestaat er de traditie om de vorst een gebouw te geven waar hij zich kan tonen aan het volk. Deze ‘apparitie’ is een belangrijk element van een publiek gebouw sinds Lodewijk Napoleon aan het paleis op de Dam - wat eerder het stadhuis van Amsterdam was – een balkon liet schroeven. Vanaf dat moment kreeg ieder stadhuis minstens één balkon. Soms waren het er drie, zoals het stadhuis in Enschede dat er zelfs een binnen heeft (‘voor als het regent, dan kan het publiek toch droog de burgemeester toezingen’). Denekamp heeft het leukste balkon met twee natuurstenen zuilen, Hengelo heeft een prachtig balkon met luifels en bij de verbouwing van het gemeentehuis in Losser is iets fout gegaan en heeft een nieuw aangebrachte luifel boven de entree het bestaande balkon geheel overschaduwd. Baalman ging alle veertien gemeenten af en moest hier en daar gecorrigeerd woorden door geroep uit de zaal. Tenslotte belandde hij in Nijverdal en constateerde dat de voorgevel een prachtig balkon heeft.


Met deze laatste constatering werd de avond besloten en konden de vele geïnteresseerden nog deelnemen aan een door de burgemeester van de gemeente Hellendoorn en enkele van zijn medewerkers gegeven rondleiding.

Veel bezoekers hadden bij binnenkomst al de tentoonstelling ‘Bouwen voor het Bestuur’ bewonderd. Deze vijftien panelen zullen de komende maanden toeren langs de veertien gemeenten. Bezoekers kunnen hun stem uitbrengen voor het in hun ogen mooiste stadhuis in Twente. Als de reizende exposities alle gemeenten heeft aangedaan, zal de uitslag bekend gemaakt worden.


door Tom de Vries, Deventer