Het Architectuurcentrum Twente organiseerde op 21 april een debatavond over de toekomst van de campus van de Universiteit Twente. Plaats van handeling was de door Robert Winkel verbouwde Bastille, het vermaarde studentenbolwerk gelegen in het hart van het universiteitsterrein. Dit oorspronkelijk door Piet Blom in 1969 ontworpen voorbeeld van structuralistisch bouwen was in de afgelopen decennia dichtgeslibd, in verval geraakt door slecht onderhoud en door de optredende leegstand werd er zelfs gedacht aan sloop. Het lot van de Bastille staat wellicht symbool voor de neergang van de campus als gevolg van veranderde onderwijsvisies en werkwijzen. Maar ook een sterk verkorte onderwijsduur speelt een rol. Robert Winkel, een van de sprekers: “Studenten hebben niet meer de tijd om wegwijs te raken in het doolhof van gangetjes, trappetjes en het labyrint van aaneengeschakelde ruimten.” Winkel heeft de Bastille opengegooid en inmiddels functioneert het gebouw weer als weleer. Hoewel Winkel meent dat de door hem aangebrachte veranderingen ten alle tijden weer terug te bouwen zijn naar de oorspronkelijke staat, leeft er in Twente toch zorg over de mogelijke teloorgang van de wereldvermaarde stedenbouwkundige en architectonische kwaliteiten die op de campus te vinden zijn. 


De campus was een broedplaats voor vernieuwende architectuur

Over de kwaliteiten van de campus hield Peter Timmerman, medewerker van het Bureau Studium Generale UT, een inleiding. In vogelvlucht en met een bombardement aan beelden gaf hij het publiek inzicht in de oorsprong van de campus. Het complex werd in de jaren 60 en 70 door Sjoerd van Emden en Wim van Tijen (met op de achtergrond talentvolle stedenbouwkundigen en landschapsarchitecten) volgens de modernste CIAM-principes aangelegd. In een streng gehanteerd stedenbouwkundig plan werden wonen, werken en recreëren strikt gescheiden en domineerden grote torens in het groen van het landgoed Drienerlo. Functionalisme ten top. Opmerkelijk is dan dat de supervisors Van Emden en Van Tijen ruimte gaven aan de als angry young man aangemerkte structuralisten, zoals Herman Haan en Piet Blom, om te reageren op de door hen afgewezen grootschaligheid en helderheid van het functionalisme. Hun ‘ontmoetingsarchitectuur’ lardeert nu het terrein. Zo werd de campus een broedplaats van vernieuwende architectuur waar de hele wereld naar kwam kijken. En Twente is daar trots op.

Twee uitwerkingen

Toen de rijksgebouwendienst de gebouwen in de jaren 90 aan de universiteit overdroeg ging dat gepaard met een fikse portie achterstallig onderhoud. Bovendien waren voor een eigentijds functioneren van de universiteit aanpassingen gewenst. Jan Hoogstad kreeg de opdracht een nieuwe masterplan te ontwikkelen waarin de functiescheiding grotendeels werd opgeheven en verdichtingen in bebouwing werd voorgesteld waarmee de karakteristieke verweving met de natuur opgeheven dreigt te worden.

De afgelopen tien jaar zijn diverse gebouwen onderhanden genomen. Wendy de Koning, pr- medewerkster van het bureau communicatie van de UT, somde in sneltreinvaart op welke gebouwen reeds gerenoveerd en aangepast zijn en welke er op de nominatie staan. Twee architecten lichtten de plannen van de door hen onder handen genomen gebouwen toe. De eerder  genoemde Robert Winkel (Mei Architecten en Stedenbouwers) verantwoorde zich voor zijn in sommige ogen wel heel rigoureuze aanpak. Uitgangspunt voor Winkel is de voortdurende verandering die een constante is. Vraag is dan: Wat wil je behouden? Als voorbeeld noemde hij het 25KV gebouw in Rotterdam. Hoewel dit industriële gebouw door hem op zeer lovenswaardige wijze in omgetoverd tot een bedrijfsverzamelgebouw, blijft de overeenkomst met de Bastille vooral steken op de door hem genoemde omkeerbaarheid van zijn ingrepen. Toch voelt hij zich verwant met de opvattingen van Piet Blom. Winkel: “Blom zei al: ‘Een gebouw is nooit af’.” Zijn aanpak is vooral gebaseerd op het weer laten functioneren van het gebouw; vol met dynamische en bruisende studentenactiviteiten. En de praktijk bewijst – ondanks de gehoorde kritiek – zijn gelijk. Anders is de aanpak van Arno de Vries, projectarchitect bij van mourik en vermeulen architekten. Het destijds door Van Mourik en Du Pon ontworpen De Horst complex (werktuigbouw) wordt door hem in functionalistische stijl gerenoveerd en uitgebreid, waarmee hij een stabiele koers aanhoudt. En dat wordt gewaardeerd, temeer omdat hij zich inspant om de stedenbouwkundige verwevenheid met de natuur in stand te houden, zoals in het door hem ontworpen en toegevoegde Meandergebouw.


Het idee is naar de kloten

Ton Schaap, naast stedenbouwkundige in Amsterdam is hij sinds kort ook de stadsstedenbouwkundige van de stad Enschede, leidde de discussie. Prangende vraag was natuurlijk of en in hoeverre de oorspronkelijke kwaliteiten van de campus behouden blijven. Saillant detail is dat de verlieslijdende maar zeer karakteristieke studentenhuisvesting op de campus sinds kort in handen is gekomen van een zeer commercieel ingestelde woningcorporatie. De angst voor sloop en vervanging door efficiënte en goedkope varianten is wellicht niet denkbeeldig. Maar de kritiek richt zich vooral op de visie van Hoogstad. Ofschoon het volgens Wendy de Koning Hoogstad de ambitie heeft om bij te dragen aan de staalkaart van moderne architectuur (handhaven en verbeteren) is het masterplan toch vooral gericht op rationele functionaliteit en uiteraard de daaraan gekoppelde kosten. Albert Fien, stedenbouwkundige in Apeldoorn (voorheen in Almelo): “Ik ben geschrokken van dit masterplan. Hieruit blijkt dat Hoogstad een architect is en zeker geen stedenbouwer of landschapsarchitect.” Veel vragen uit het publiek waren aan Hoogstad en vooral het universiteitsbestuur gericht. Maar die waren er niet. Discussieleider Schaap: “Ze waren wel uitgenodigd maar ‘hadden geen zin om de bekende kritiek aan te horen’.” Volgens Robert Winkel zijn er ‘dingen vóór en tegen’ in het masterplan. Arno de Vries meent dat het huidige Programma van Eisen de zienswijze op de campus kan doen veranderen. Of, zo vraagt hij zich af, wil iedereen hier alleen maar hot-shots? Schaap stelt wel vast dat ieder gebouw op de campus destijds een hit was en dat nu iedereen op andere universiteitsterreinen, zoals  in Eindhoven en Utrecht, zijn ogen uit kijkt. Een in de zaal aanwezige architect stelt: “Van Emden en Van Tijen moeten geen functionalisten genoemd worden maar eerder romantici die jonge honden een kans gaven. Nu overheerst het pragmatisme en daarmee gaat het hele oorspronkelijke idee naar de kloten.” Een teleurstellende en sombere constatering die Schaap beaamt. Wellicht dat het een goed idee zou zijn om het thans uit een persoon bestaande College van Bestuur uit te breiden met een bouwheer met architectonische kwaliteiten. Het blijft de vraag of het universiteitsbestuur en Hoogstad zich daar iets aan gelegen laten liggen.

Tom de Vries