Deel 2: oude en nieuwe landgoederen




inleiders:    


- Joost Cannegieter, architect Lonneker


- Albert Graaf Schimmelpenninck, rentmeester landgoed Twickel


- Arnold Enklaar, eigenaar landgoed Het Stroot


- Herman Kok, eigenaar landgoed De Hoge Boekel (vanwege ziekte verhinderd)


- Niké van Keulen, landschapsarchitect Buys & Van der Vliet


- Harry Abels, architect IAA, Enschede


Presentatie: Harry Abels

Locatie: paardenschuur, landgoed Twickel, Delden         

Bezoekers: 150 bezoekers


De inleiders

Joost Cannegieter (architect, Lonneker) 
Na een algemene inleiding over de problematiek van architectuur in het Twentse landschap (zie syllabus 1) stelt Cannegieter dat een gebouw in de beslotenheid van bebossing veel minder relatie heeft met het landschap omdat de zichtlijnen en de zichthoek beperkt blijven tot de directe omgeving. Dat heeft er toe geleid dat een huis in het park van een landgoed zijn eigen karakter kan uitdragen zonder in conflict te komen met de bebouwing in het meer open landschap.
Het visuele isolement binnen de landschappelijke omheining van het grote perceel kan een andere wereld creëren, waarin soms ook follies (ruïnes, grotten, tempels en andere fantasiegebouwtjes) dit benadrukken. In Japanse tuinen (Katsura) ligt het accent op een verfijnde levenscultuur, een voorbeeld in Californië (huis Gamble van Green) toont een consequente toepassing van Morris’ Arts en Crafts.


Albert graaf Schimmelpenninck
(rentmeester landgoed Twickel)
Een landgoed is een economische eenheid zonder winstoogmerk, maar met een evenwicht tussen kosten en baten, niet te verwarren met een buitenplaats, wat louter een royale behuizing in een fraai park kan zijn.
Het landgoed Twickel kent: 
Niet renderende onderdelen: huis & tuin, park, landschapselementen, monumenten en natuurterreinen. 
Kostenneutrale onderdelen: bos, houtzagerij, recreatie, jacht.
Renderende onderdelen: landbouw, pacht, huur, erfpacht    
Betaalde diensten: algemeen beheer
Het landgoed, in particulier bezit door vererving tot 1953, werd toen een stichting, met als algemene doelstelling het veilig stellen van het cultureel erfgoed, en als belangrijkste functie het handhaven van een groot natuurgebied met goed ingepaste landbouw-bedrijvigheid.
Het streven naar kwaliteit werd vroeger bereikt door inschakeling van beroemde landschapsarchitecten (J.D. Zocher, Petzold, Edouard André, Hugo Poortman, L.P. Zocher), uitvoering door Engelse vaklieden, duidelijke instructies voor de rentmeester (1760, o.a. met aanwijzingen hoe pachterszonen hun vrouw moesten kiezen). 
Nu is bij het bereiken van kwaliteit de keuze tussen het vasthouden aan traditie of invoeren van vernieuwing. Per locatie wordt deze keuze gemaakt: boerderijen, werkplaatsen en dienstwoning worden in traditionele stijl (met de karakteristieke Twickel zwart/gele luiken) aangepast aan de eisen van deze tijd, in een aan de andere zijde van de autoweg gelegen buurtschap Woolde wordt overwogen nieuwe buitenplaatsen te stichten.


Arnold Enklaar
(eigenaar/bewoner landgoed Het Stroot)
De provincie Overijssel heeft onder het motto “rood voor groen” (bouwen mag als er natuur wordt toegevoegd) in principe toegestaan dat er vijf nieuwe landgoederen worden gesticht, eisen: minstens 10 ha groot, 90% opengesteld, tenminste 30% bos, huis van hoge kwaliteit.
De bestaande Twentse landgoederen werden aanvankelijk als geldbelegging gezien, later als exploitatiegoed, de afgelopen eeuw als bezit met andere waarden dan economische (natuur, jacht, status). Dank zij de eigenwijze eigenaren is in Twente veel landschapsschoon bewaard gebleven.
Aan de hand van typografische kaarten vertellen de verkavelingen van essen, boslandschap en ontginningen waar het oude landschap en waar “ecologische woestijnen” zich bevinden. Het eerste moet zorgvuldig worden gekoesterd, heeft geen behoefte aan moderne verbetering. In de “woestijnen” kan nieuwe natuur worden toegevoegd, door de overheid en door particulier initiatief met het stichten van nieuwe landgoederen.
Men moet zich realiseren dat dit vroeger generaties duurde, landschapsontwikkeling kost meer dan tien jaar, daarom is vererving noodzakelijk. En welke normen gelden voor de nieuwe landgoederen?
Het stichten van nieuwe landgoederen is goed als dat leidt tot nieuwe natuur op cultuurarme gebieden. Beloning voor de stichter is het landhuis met de tuin. Maar hij moet, behalve liefde voor het landschap, ook een zak vol geld meenemen.


Niké van Keulen
(landschapsarchitecte Buys & Van der Vliet)
Aan de hand van een aantal ontwerpen wordt getoond hoe de relatie van gebouw en omgeving tot stand komt door de factoren planvorming en tijd.
Een landschap in de stad, zoals de Hortus Botanicus in Leiden, is een oase. Geïnspireerd door het oorspronkelijke ontwerp op een orthogonaal systeem is hier een renovatie doorgevoerd.
Bewoning in het landschap vraagt om andere verhoudingen. Het ontstaan van landgoederen en buitenplaatsen is een vorm van landschapsontwikkeling. 
Woolde, perifeer onderdeel van Twickel, is duidelijk begrensd door wegen, spoorlijnen en de stadsrand van Hengelo. Deze factoren, de oorspronkelijke verkaveling en de aanwezige beek met retentiegebied (buffer) leiden tot een nieuwe inrichting van het gebied.
Hier kunnen een aantal landhuizen worden ingepast, maar ook zouden in plaats hiervan geclusterde woongebouwen (24 appartementen) of “hoeven” kunnen worden geprojecteerd. De architectuur moet zich kenmerken door een gebiedseigen vormentaal en materialisering.


Harry Abels
(architect IAA)
De recente architectuurgeschiedenis kent landhuizen in allerlei stijlen, van Van Erven Dorens tot Koolhaas. De huidige generatie Nederlandse architecten is modernistisch opgeleid.
Twickel is een zeldzaam Nederlands voorbeeld van hoe een landgoed de landschapsstijl kan beïnvloeden. Het buitenland, vooral Engeland, kent er meer: Abbotsford, het landgoed van Sir Walter Scott, nog steeds bewoond door zijn erfgenamen, heeft grote invoed op het landschap. Nieuwbouw past zich door materiaalgebruik en traditionele detaillering daarbij aan.


Discussie

Discussie volgt naar aanleiding van de volgende stellingen van het Architectuurcentrum:

stelling I harmonisch isolement
Het Huis op het landgoed moet voldoende ruimte om zich heen hebben om zich te kunnen isoleren van het omringende landschap, veelal agrarische cultuur;
deze ruimte, het Park, vormt een eigen landschap volgens een eigen cultuur , waarvan de omsluiting een in het omringende landschap passend element moet zijn;
van de publieke buitenruimte kan incidenteel zicht op het Huis interessant zijn, vanuit het Huis kunnen zichtlijnen de fraaiste aspecten van het omringende landschap tonen.

stelling II noblesse oblige
Het bezit van een landgoed is aanspraak op ruimte, en daarom een privilege; dit  vereist respect voor traditie, in het verleden opgebouwd, en stijl, waarmee toekomstige traditie wordt gevormd;
uitingen hiervan zijn zorg voor het aanzien van Huis en Park, wat onder andere betekent een inspirerende relatie tussen opdrachtgever en architect, een ingetogen leefstijl, zorg voor de omgeving en aandacht voor toekomstige ontwikkelingen om de continuïteit te verzekeren.

stelling III evolutie en mutatie
Het Twentse landschap is resultaat van een evolutie gedurende eeuwen en verdraagt alleen nieuwe elementen die zich in harmonie hiermee ontwikkelen;
binnen de isolatie van het landgoed zijn architectonische en landschappelijke mutaties geen bedreiging voor aanwezige landschappelijke waarden, waardoor waardevolle experimenten mogelijk zijn;
de kloksnelheid van landschappelijke ontwikkeling is immers aanzienlijk lager dan die van (avant-garde) architectuur.