Ik hou van steden en Enschede was mijn eerste liefde. Een grootse en meeslepende jeugdliefde. Ik heb luidruchtig de lof gezongen van de Twentse Metropool. En van Twente. Daar was ik ook dol op. Zo tussen mijn veertiende en zestiende dreigde een afglijden tot eng soort regionalist. Pleidooien voor tweetalige plaatsnaamborden, verplichte cursussen Twents, amechtige pogingen Jan Jans te imiteren met potlood en tekenpapier. Ik zie mezelf nog in de vrieskou, bibberend gezeten op een krukje, een of andere boerenschuur in Twekkelo natekenen. Wie er in geïnteresseerd is kan ik nog altijd haarfijn het verschil tussen de kopbalk- en de ankerbalkconstructie uitleggen.


En nu sta ik hier bijna twintig jaar later om vanuit een Amsterdams perspectief over de toekomst van Twente te spreken. Vuile huichelaar die ik ben. Ik ben datgene geworden wat ik als tiener haatte. Een westerling, een Amsterdammer. Mijn accent is nog slechts een accessoire, waarmee ik me in de hoofdstedelijke massa onderscheid. Zoals een ander dat met een gek hoedje doet, of met paars geverfd haar. Niet dat ik Enschede niet meer liefheb. Ik hou van de stad. Onvoorwaardelijk. Als van een dierbaar familielid. Als van een geestelijk gehandicapt boertje. Je weet dat ‘ie een IQ heeft van 70, je weet dat ie een volle luier draagt. Maar het blijft toch je broertje.


Eigenlijk is het haast onmogelijk om rationeel en met distantie over steden te spreken. Mensen voelen zich intens verbonden met hun woonplek. Kwaad spreken van het huis, de straat, de buurt of de stad waar iemand woont is onbeleefd. Ik biedt u daarom mijn excuses aan. Maar vanuit een Amsterdams perspectief ziet de toekomst van Twente er niet zo florissant uit. Dat komt deels omdat het in Amsterdam simpelweg fantastisch gaat. De tijden van krakersrellen, gevelstutten en haat in de straat liggen ver achter ons. De stad groeit al een paar jaar met 1000 mensen per maand. Voor het grootste deel hoogopgeleide jongeren. Uit de rest van Nederland, uit Spanje en Portugal. Rijke expats. Middenklassegezinnen, die zich niet langer naar duffe groeikernen laten verbannen. We weten van gekkigheid niet meer wat me met al dat talent aan moeten. Zwarte basisscholen worden vanzelf wit, categorale gymnasia puilen uit. Iedere ochtend spoedt de bloem der natie zich drie rotten dik op de fiets door de stad, op weg naar kennisintensief of creatief werk.


Dat alles is niet zozeer een verdienste van de stad Amsterdam alleen. Alle grote steden in de Westerse wereld doen het goed. De tijd van suburbanisatie, de massale trek van mensen, bedrijven en geld naar buitenwijken en nieuwe steden, is ten einde. Eigenlijk zitten we als planners nog bij te komen van de verbazing over dat feit. Industrialisatie, massamobiliteit en schaalvergroting in de economie hadden de traditionele Europese stad immers overbodig gemaakt. Steden ontstonden als markten. Als plekken waar goederen, diensten, ideeën worden uitgewisseld. Die marktfunctie leek hopeloos ouderwets in tijden van industriële massaproductie, het ontstaan van grote zelfvoorzienende bedrijven en de opkomst van trein, auto en vliegtuig. In de twintigste eeuw ontstonden nieuwe, meer eigentijdse nederzettingsvormen. Industrieproductiecentra, woonkernen, bedrijfsterreinen, shoppingmalls, vliegvelden zo groot als steden, dit alles ontsloten door een enorme hoeveelheid infrastructuur: wegen, spoorlijnen, kanalen, landingsbanen, parkeerterreinen.


Maar er werd ook bewust afgerekend met de stad. De sociale misstanden van de negentiende eeuw waren aanleiding tot het optuigen van enorme ruimtelijke planningsapparaten. Die hadden maar één doel: het creëren van lucht, licht, ruimte. Geen kroeg, maar sport en muziekvereniging. Verheffing in plaats van zedelijk verval.


Uit deze realistisch-romantische cocktail werd de planologische en stedenbouwkundige ramp geboren die we tegenwoordig de Netwerkstad Twente noemen. Een leugenachtige term voor een planologisch fantoom. Netwerkstad is immers een contradictio in terminis. Een door infrastructuur verbonden verzameling steden en dorpen is geen stad. Het is de antistad.


Enschede, Hengelo en Almelo zijn ontstaan zoals de meeste steden. Plekken waar zaken werden uitgewisseld. Ze werden alle drie zeer succesvol als industriële productiecentra en zijn daar vervolgens efficiënt op ingericht. Men heeft zich grote kosten en moeite getroost om er geen werkelijke steden van te maken. In Enschede was etagebouw tot in de jaren ’50 verboden. De flats die er later kwamen staan in het groen. Langs brede wegen. En datgene wat steden werkelijk onderscheidt van dorpen en het platteland ontbreekt nagenoeg: gevarieerd publiek leven.


Uit alle onderzoeken die de Gemeente Amsterdam doet naar de ontwikkeling van de stad komt steeds één dominante succesfactor naar voren: gevarieerd publiek leven. De wijken waar het stadsleven bloeit, het centrum, de negentiende-eeuwse gordel, eigenlijk alle buurten die gebouwd zijn voordat de modernistische planners rond Cornelis Van Eesteren de stadsplanning overnamen, kunnen zich verheugen op een enorme populariteit. Daar komen die 1000 nieuwe inwoners op af. De naoorlogse stad daarentegen heeft het moeilijk. De tuinsteden. Groen. Rustig. Vol arme immigrantengezinnen en ouderen. De antistad van de hoofdstad.


Er is een stadsonderzoeker uit de Westelijke Tuinsteden die niet langer met mij en mijn collega’s spreekt. Onze publicaties schaden volgens hem het imago van Nieuw-West. We werken de ontwikkeling van zijn wijk tegen. Ik ben er van overtuigd dat genezing begint met het stellen van een juiste diagnose. Daarom vond ik het ook ontzettend jammer dat er in Enschede zo negatief werd gereageerd op de uitspraken die Coen Teulings van het Centraal Planbureau deed in Zwolle. Het Centraal Planbureau heeft uitputtend onderzoek gedaan naar het succes, of gebrek daaraan, van Nederlandse steden. De uitkomsten zijn glashelder: steden met een levendige binnenstad, een gevarieerd aanbod van voorzieningen in een kleinschalige setting, doen het goed. Steden zonder zo’n centrum met stedelijk publiek leven blijven achter. Enschede werd in een adem genoemd met Emmen en Heerlen. Onbegrijpelijk vonden ze in Enschede. In Heerlen trouwens ook.


Heeft Enschede niet juist enorm geïnvesteerd in de haar stadshart? Het Nationaal Muziekkwartier. De stadscampus van Saxion, Roombeek, het Stadserf, De Boulevardtoren, het Van Heekplein met Bijenkorf en V&D. Ik zie een winkelcluster, een cultuurcluster, woonparken, een scholingscluster, een kantoorwijk en daartussenin een uitgeblazen ei. Jullie weten allemaal hoe een levendige stadswijk er uit ziet. Van New York tot Arnhem is dat gelijk. Een wijk waar veel verschillende mensen op verschillende tijden om verschillende redenen moeten zijn. Waar ze elkaar tegenkomen. Waar ze een rijk publiek leven mogelijk maken. De Twentse steden hadden alle drie een stadscentrum dat weliswaar klein was, maar toch aan die definitie voldeed.


En nu. De Almelose binnenstad is een onttakeld wrak, waar verkeersdoorbraken en stadsvernieuwing de leegloop alleen maar hebben versterkt. Hengelo heeft het centrum opgeofferd aan snelle projectontwikkelaars met hun goedkope wegwerparchitectuur. De derde bakstenen toren. Het werd een betonnen paal met een kapotte klok. En dan kwam er ook nog Plein Westermaat. Enschede bouwde veel. Heel veel, maar geen levendige stadswijk. Functies werden onttrokken om elders prestigeprojecten mee te vullen. Zo gaat dat in Enschede al sinds het vertrek van V&D naar het jammerlijk leegstaande Textiel Wereldhandelscentrum Twentec aan de Boulevard.


Wat geeft het? Hoor ik u denken. Laat Enschede toch lekker Enschede zijn en Hengelo Hengelo. Wij hoeven hier geen levendige stadswijken. Wij wonen hier naar volle tevredenheid betaalbaar in vrijstaande huizen. Wij kunnen gratis parkeren voor de deur. Er is een theater, er is een Rijksmuseum, er is een Bijenkorf. Binnen tien minuten fietsen staan we in lommerrijke landschappen, waarvan ze in de Randstad alleen maar kunnen dromen.


Allemaal waar. Er is echter een probleem. Dit alles interesseert jonge hogeropgeleiden geen ene zier. En daarmee de bedrijven die op deze jongeren afkomen ook niet. Het gevolg is dat Twente demografisch en economisch dreigt te stagneren.


Wat mij betreft ligt er voor Twente één ruimtelijke opgave, die voor alle andere gaat: het creëren van een stedelijk centrum met voldoende massa om met andere middelgrote steden te concurreren. Eén plek in Twente waar het publieke leven niet ondergeschikt wordt gemaakt aan parkeernormen. Een gebied waar cultuur, wetenschap, ontspanning en economie elkaar ontmoeten. Niet opgesloten in hun eigen monofunctionele clusters, maar fijnmazig gemengd. Langs straten en pleinen. Alle ingrediënten voor zo’n mix zijn in de regio aanwezig. De meeste hebben zich al rond de binnenstad van Enschede gevestigd. Veruit de grootste stad. Misschien wel geen station aan de spoorlijn naar Berlijn, maar toch de rots waarop de regio haar hoop moet vestigen.


Hou dus op met het verdelen van de parels in naam van de Netwerkstad. Uiteindelijk profiteren ook Hengelo, Almelo, Oldenzaal, Haaksbergen en Goor van de aanwezigheid van een aantrekkelijk stedelijk centrum. Waren Hengelo en Enschede maar werkelijk één stad geweest. Dat gaat echter nooit gebeuren, ook niet door fusies. Een nieuw centrum in Drienerlo is zo’n slecht idee dat ik mij beperk tot de opgave aan u allen om mij één voorbeeld van een werkelijk geslaagd nieuw gesticht centrum te geven. Twente schaart zich achter haar metropool of gaat strijdend ten onder.


In Enschede worden nu de eerste stappen gezet tot het uitbouwen van het centrum. De aanpak van Walstraat en Zuiderhagen, de nieuwe wijk in de Spoorzone en op de Boddenkamp. Hier wordt gebouwd aan een stadsmilieu dat tot nu toe niet bestond in Twente. Het is een mooi begin, maar niet meer dan dat. Clustervorming moet uit het DNA van stadsplanners, architecten en instellingen gesloopt worden. Stop het opslokken van de Stadsweide door Saxion, maak deze wijk juist gemengder door wonen en leisure toe te voegen. Verlaat het idee van Roombeek als cultuurcluster. Kunstonderwijs hoort in de binnenstad, net als de musea. Ik weet het: te laat. Jammer. Bouw nooit meer woonparken als Collonade. Vergeet de fallische dromen van hoge woontorens. Die verticale gated communities heeft Enschede niet nodig. Bouw huizen en appartementen die een relatie hebben met de straat en het plein. Neem een voorbeeld aan wijken als het Arnhemse Spijkerkwartier en Witte Vrouwen in Utrecht. Begin niet helemaal opnieuw. Transformeer de Lipperkerkstraat, Deurningerstraat, Kuipersdijk en de Emmastraat tot levendige openbare ruimten door functies toe te voegen. Stop met die belachelijke kantoorontwikkeling rond de Zuiderval. Deze farce van een straat. Ik kan me de eerste artist impressions nog herinneren. Ik ben vreselijk teleurgesteld. Duizenden kantoormedewerkers zijn nu gehuisvest in vrijstaande torentjes. Met hun eigen kantine, met hun eigen vergaderzaaltjes, met hun eigen kioskjes. Zonde!


Haal de Universiteit de stad in. De Campus is de grootste planologische blunder uit de Twentse geschiedenis. Zoveel kansen op interactie en synergie tussen stad en universiteit zijn er onmogelijk door geworden. Breek met de campus. De UT en Enschede hebben elkaar nodig. Zonder aantrekkelijke stad is het voor de UT steeds lastiger om goed personeel werven. En ja, zelfs nerds houden tegenwoordig van steden. Andersom zijn Enschede en Twente zonder hun universiteit verloren. Kruip naar elkaar toe, omarm elkaar. Kijk naar hoe New Haven en Yale elkaar hebben ontdekt. Alle studenten de stad in. Geef de Calslaan terug aan de natuur.

Dames en heren, nog is niet alles verloren.

Dank voor uw aandacht.