Hoe markeer je Twente?

Over toekomstperspectieven voor een regio met een verloren industrieel verleden

Twee welbespraakte inleiders met het Twentse hart op de goede plaats, maar wel twee zeer uiteenlopend persoonlijkheden, waren uitgenodigd om tijdens het minisymposium te reageren op de observaties van documentairefotograaf Theo Baart. Baart richt zich in het project Sound Horn in beeld en in woord op stedelijke regio’s die een glorieus industrieel verleden hebben. In Enschede exposeert hij over de eerste twee door hem bezochte regio’s: het Amerikaanse Rochester en Twente met de steden Almelo, Hengelo en Enschede.

Het ging die maandagmiddag 8 april in ‘de kuil’ van Museum TwentseWelle uiteindelijk toch weer over de identiteit van Twente. En als zo’n onderwerp op een symposium centraal staat, dan moet je dat met verve introduceren. Organisator Architectuurcentrum Twente had er dus goed aan gedaan om naar aanleiding van Baart’s tentoonstelling ‘Markering ontbreekt’ twee sprekers uit te nodigen met uitgesproken opvattingen over wat en wie Twente is en wat de regio moet doen om in tijden van crisis, vergrijzing en krimp overeind te blijven en ook nog een enigszins een zonnig toekomstperspectief te geven.

Clusters opheffen

Errik Buursink, de scherp van de tongriem gesneden zoon van oud-wethouder Dick Buursink, liet met de door hem voorgelezen – maar daardoor allerminst slaapverwekkende – voordracht, het aanwezige Twentse publiek wakker schrikken en af en toe met verbijstering de hand voor de mond slaan. Moderator en publicist Paul Abels vroeg na afloop een moment rust om even te kunnen gaan liggen... Buursink, die sinds enkele jaren als planoloog werkzaam is bij de Dienst Ruimtelijke Ordening in Amsterdam waar hij zich bezig houdt met ‘de openbare ruimte’, gaf enkele rake, maar soms wel erg pijnlijke typeringen van Twente, en met name van Enschede. Buursink geeft toe: “Deze stad is mijn eerste liefde.” Maar de liefde is tanende. Enschede heeft inmiddels een opbouw waardoor het publieke leven als dominante succesfactor versnipperd is geraakt. Door de vele clusters die buiten het centrum zijn gesitueerd is het leven uit het centrum weggetrokken. Denk maar aan de AKI in Roombeek, de universiteit op zijn eigen campus, een verloren woontoren ergens aan de rand als architectonische fallus en dan de hebben we nog de gated communities zoals De Colonnade. “Wat overblijft is een uitgeblazen ei waar niets te beleven valt.” Maar ook de steden Hengelo en Almelo ontsnappen niet aan de harde kritiek van Buursink. Als overlevingsstrategie voor de regio ziet de planoloog vooral het aantrekken van jonge mensen en dat doe je door de stedelijke kernen met een dynamisch centrum weer voor hen aantrekkelijk te maken. Daarvoor moeten de door hem verfoeide Enschedese clusters worden opgeheven. “Gebruik wat je hebt en breng de musea, de opleidingen en instituten naar het centrum. Nog is alles niet verloren!”

Stadsontwikkeling op ooghoogte

Gert-Jan Hospers, economisch geograaf, is een door hemzelf zo genoemde ‘hunkertukker’, omdat hij na een aantal jaren van verblijf elders, uiteindelijk toch weer terugkeerde naar zijn geliefde Twente. Maar hij wordt deze middag door anderen bij herhaling als romanticus bestempeld. Waar Buursink vanuit een Amsterdams perspectief naar Twente kijkt, doet Hospers dat vanuit zijn kennis van krimpgebieden. Hij meldt enkele opmerkelijke resultaten van onderzoek. Zo blijken kinderen vooral in de grote steden geboren te worden en zo de groei- en krimpgebieden danig te beïnvloeden. En dat komt omdat in de grote steden een (kinderen barend) vrouwenoverschot is vanwege de vele meisjes die hier naar toe trekken om te gaan studeren. Naast groeiende steden geeft dit ook krimpgebieden waar niet alleen de hardware (de fysieke omgeving) maar ook de software (de sociale structuren) en de mindware (het imago) nadelige gevolgen van ondervinden. Wat te doen? Bagatelliseren of Bestrijden? Of Benutten en vooral Begeleiden? Hospers kiest voor de laatste optie: “Accepteer het maar. En doe dat door te gaan schatgraven in eigen tuin. Door aandacht te geven aan de zittende garde en aan te sluiten bij de dingen die er al gebeuren. Niet kiezen voor ‘maakbaarheid’ maar voor ‘aanhaakbaarheid’”. Het advies van Hospers luidt dan ook: Ontwikkel de stad op ooghoogte! Ga van starchitecture naar archipunctuur met prettige, gevarieerde plekken met comfort. Ga uit van de menselijke maat met toegevoegd water en groen. En dat hoeft volgens de romantische Hospers echt niet op een traditionalistische wijze, maar wel met een menselijke maat die seniorproof is.


Wat kunnen we leren?

De romantische acceptatieopdracht van Hospers staat nogal in contrast met de oproep van Buursink die nieuwe dynamiek nastreeft. En dat allebei naar aanleiding van de observaties van Theo Baart. Baart raakte in Rochester (New York, VS) verzeild vanwege zijn bijdrage aan een tentoonstelling over Nederlandse landschapsfotografie in het lokale fotomuseum. Niet toevallig dat dit museum hier staat, omdat deze stad destijds de Kodakfabrieken huisvestte met zijn hoogwaardige technologie. De teloorgang van de fabriek (omdat het de aansluiting miste met de digitale fotografie) bracht niet alleen enorme werkeloosheid en armoede maar ook een stilstaande arbeidsmobiliteit vanwege de sterk dalende huizenmarkt. Fenomenen waar West-Europese steden nu ook mee kampen. Dit bracht Baart op het idee om die overeenkomsten maar ook de verschillen in beeld te brengen in het project Sound Horn. En dan niet op een manier waarop bijvoorbeeld het drama van Detroit in beeld wordt gebracht, maar door juist nog hoop te geven en te focussen op de mogelijkheden die er zijn en die ook gebruikt worden. Kunnen we hier van leren? Een vraag die niet alleen voor steden en regio’s bedoeld is waar zich een glorieus industrieel verleden heeft afgespeeld, maar ook voor steden die nog niet die ervaringen hebben, zoals bijvoorbeeld Hoofddorp, de stad waar Baart vandaan komt.

Is er een imagoprobleem?

De introductie door Baart en de reflecties met aanbevelingen van Buursink en Hospers, waren voldoende om een levendige discussie te voeren met de zaal. Hierin zaten een aantal Twentenaren die eerder door Baart geïnterviewd waren in het kader van zijn project. Publicist Paul Abels hield – ofschoon hij geen stedenbouwkundige is – de discussie over de ruimtelijke ontwikkeling van Twente met haar steden goed en scherp. Vooral het betoog van Buursink vroeg natuurlijk om reacties. Waarderend maar ook kritisch. Zo kon Ton Schaap, stadsstedenbouwer van Enschede (en Amsterdamse collega van de planoloog) zich wel vinden in de suggesties van Buursink: “Dank, dank, dank!”. De idee om de universiteit de stad in te trekken is geweldig. Ook Baart onderstreept het belang (geld en kennis) van de universiteit voor de kwaliteit van de stad. Oud-wethouder Dick Buursink kent en onderstreept het verhaal van zijn zoon: “Hij heeft gelijk. We zijn hier teveel naar binnengericht. De stad mist levendigheid en het is er vaak een dooie boel. Al die clusters maken er een anti-stad van, dus zorg dat er wat gebeurt in de binnenstad.”

Maar om alles te richten op het aantrekkelijk maken voor die o zo belangrijke groep tussen de 18 en de 25 jaar, zoals Buursink voorstaat, gaat Jan Rutten van Nationale Landschappen te ver. Dat is een typisch provinciaals verhaal, werpt hij tegen. De kracht van Amsterdam is niet hieraan te danken maar aan Schiphol. Kijk liever naar Eindhoven waar het beta-volk bepalend is voor het succes. Dat zou ook in Twente kunnen. Buursink werpt tegen dat de UTwente wel hoog opgeleid beta-volk heeft maar dat het er juist gebrek is aan ondersteunend personeel. En om die aan te trekken moet je een aantrekkelijke stad hebben. Ton Schaap vult de constatering van Hospers dat Enschede een gezinsstad is, aan met de opmerking dat we meer aandacht moeten hebben voor de ouderen, zonder kinderen, voor wie de binnenstad belangrijk is.

Voor FRein Sohilait, Utrecht, 7 april 2013.

Rein Sohilait, Utrecht, 7 april 2013.

ilip Jonker, beeldend kunstenaar en ook houder van een Bed&Breakfast, is er geen probleem. We hebben voortdurend gasten die allemaal uit het westen komen en die allemaal enthousiast zijn. Maar wat voor hem nog belangrijker is, is de snelheid waarmee je hier in de regio ‘dingen voor elkaar kunt krijgen’ in tegenstelling met bijvoorbeeld Rotterdam waar je nergens een lintzaag of een paar schroeven kunt krijgen zonder ellenlange wachttijden.

Dit is precies wat ook Jan Rutten bedoelt: “Ga uit van wat je eigen kracht is, van wat je zelf in huis hebt”. Wim Verbakel van PIT (Platform Initiatieven Tijdelijkheid) vindt ook dat er geen imagoprobleem is. Ontdek je eigen kracht, vindt hij en denk niet in clusters maar bedien de hele stad. Ja, ja, zegt Errik Buursink, maar voorlopig kan Enschede niet haar eigen broek ophouden en is er dus wel degelijk een probleem!

Feeling en facts

De pittig verlopen discussie nadert het eind als Paul Abels vraagt naar de bevindingen in Almelo en Hengelo. Volgens de voormalige stadsstedenbouwer van Hengelo geldt dat wat voor Enschede opgaat, ook voor de andere steden opgaat. Theo Korstanje, voormalig stedenbouwkundig in Oldenzaal, mist de lange termijnvisie; en die zou uit moeten gaan van kwaliteit. Ton Schaap vindt daarin steun, ook als het gaat om het centrum van Enschede waar hij op lege plekken 200 woningen wil bouwen; niet alleen voor de happy few, maar voor iedereen. Schaap vindt overigens dat er in de regio te weinig aandacht is geweest voor het fenomeen krimp en dat er een gebrek aan samenwerking is tussen de verschillende gemeenten. Oud-wethouder Buursink beaamt dit en stelt vast dat krimp zich vooral in de omliggende randgemeenten voordoet en niet in Enschede.

Gaat het wel over fysieke, materiele aspecten die de kwaliteit van de regio bepalen? Die vraag wordt door stedenbouwkundige Robert Wienk duidelijk anders beantwoord. Ook hij voelt zich net als Hospers een ‘hunkertukker’ die terugkeerde op het oorspronkelijke nest. “Het gaat om andere aspecten. Het gevoel staat nooit centraal”. Hospers: “Het gaat inderdaad om de feelings en niet om de facts”.

Heerlijk, zo’n romantische afsluiting. En nu naar de tentoonstelling ‘Markering ontbreekt’ waar de beelden van Theo Baart je doen verwonderen, verstillen en doen glimlachen. De fotografie toont de teloorgang, het gebrek aan dynamiek, maar ook een stil, verborgen sprankje hoop.

door Tom de Vries

De tentoonstelling Markering Ontbreekt in Museum TwentseWelle (Het Roosendaal 11, Enschede) is nog te zien tot 25 augustus 2013 (dinsdag t/m zondag van 11.00 tot 17.00 uur)

Het project werd mogelijk gemaakt met steun van de provincie Overijssel, de gemeente Enschede, Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, FOTODOOK, Mondriaanfonds en SNS Reaal Fonds.