De verstedelijking is een onderwerp van beleid. Maar voor wie bouwen we eigenlijk? Is het uit luxe of noodzaak? Heeft het beleid gefaald? Is de dynamiek een andere dan gedacht? Als verstedelijking wordt gevoerd door groei, wat is dan het alternatief? Kunnen we zonder groei en met een beleid gericht op kwaliteit? Moeten we bang zijn voor “verpaarding” enzo? Zijn er alternatieve ontwerpstrategieën voor verstedelijking? Allemaal vragen waar het Architectuurcentrum Twente tijdens een drukbezochte debatavond op 2 maart 2006 een antwoord op zou willen hebben. In het publiek waren vertegenwoordigers van het beleid, bestuur en ontwerp aanwezig. Er waren 4 sprekers uitgenodigd, een planoloog, een criticus, een econoom en een landschapsarchitect. Elk hield een inleiding en zij gaven vanuit hun discipline hun visie op de toenemende verstedelijking. Luuk Boelens, hoogleraar planning van stad en regio, Universiteit Utrecht, constateert ingrijpnde verschuivingen in de samenleving en vindt dat ontwikkelingen niet meer moeten worden ingeeven door de instituten, plannenmakerij (government), maar dat thema’s, kansen en mogelijkheden (governance), sturend moeten zijn. De actoren, de spelers in het veld, bepalen de ontwikkelingen. Waarbij het ontwerp geen doel is maar middel.


Vincent van Rossum
, architectuurcriticus en journalist, sluit hierop aan door te constateren dat stedenbouwers werken op basis van ideologieën die altijd naijlen ten opzichte van de werkelijkheid. Voor hem geen grootschalige ontwikkelingen maar de weg an de geleidelijkheid waarbij wordt ingespeeld op de dan geldende behoeftes.


Wim Derks
, econoom aan de universiteit Maastricht, schudt het publiek wakker met de resultaten van zijn onderzoek die aantonen dat de bevolking nu al afneemt. Derks voorziet als gevolg van de vergrijzing een nieuwe jaren zestig. Rond de vergrijzing vindt een groei plaats van regiogebonden activiteiten. Jannemarie de Jonge, landschapsarchitect Alterra, Universiteit en Researchcentrum Wageningen, vindt dat we op zoek moeten gaan naar nieuwe strategieën om de zoekgeraakte relatie tussen volkshuisvesting en landbouw te herstellen. Dit moet niet defensief maar offensief. Met de vraag: “Wat is het laadvermogen, wat het landschap kan hebben”.
Voor het aansluitende debat schuiven aan Simone de Bruin, statenfractie Groen Links en Wilbert Rodenhuis, lector risicobeheersing Saxion Hogeschool.


De inleiders

Luuk Boelens
Boelens vertelde in zijn inleiding dat er een aantal verschuivingen in de samenleving zijn en dat planologen veel onzin vertellen. Hij ging verder in op het ontstaan van nieuwe netwerken in de samenleving en de impact op de global society. Wat is er gaande? We zien een enorme toename van de mobiliteit (met name de auto en niet met het openbaar ververvoer). Het bestaan van Internet en het booming gebruik van de gsm. De invloed van de economie op de wereldhandel waarbij bedrijven reclusteren en zich richten op out-sourcing, in-sourcing en co•sourcing. De enorme belangen die daarmee samengaan, houden zich niet aan grenzen. Wat is er globaal aan de hand? Dat is niet eenduidig. Socio cultural shifts, political-governmental shifts, shifts in urbanizations, shifts in planningapproaches zijn de punten waarop Boelens verder ingaat. In de socio cultural shifts vind een herclustering plaats: leefstijl, internetgroepen, network community. Er is een groei van het aantal staten en dit heeft consequenties in besturen; mensen bepalen hun eigen re-scaling en re-bordering van hun terrein. Er vind een opsplitsing plaats van grenzen in regio/wijken etc. Geschat wordt dat er in 2007 meer mensen in steden wonen dan op het platteland, het aantal stedelingen groeit, het is een wereldwijde trend: de megacity. In de netwerk society is er naast concentratie ook daling van het aantal inwoners van de stad: shrinking city. Er is dus geen eenduidige beweging. De verhouding bevolking/economie groei is zoek. Over de verstedelijking in Twente: is dit wel nodig? Boelens vraagt om over nieuwe allianties en mogelijkheden na te gaan denken: government versus governance. Niet de instituten, plannenmakerij (government), maar thema’s, kansen, mogelijkheden (governance), moeten sturend zijn. De actoren, de spelers in het veld, bepalen de ontwikkelingen. Waarbij het ontwerp geen doel is maar middel. Horizontaal i.p.v. verticaal nadenken over samenlevingsverbanden. De kwaliteit genereren dwars door de verschillende sectoren heen. Hiervan is al een glimp in de samenleving te zien.


Vincent van Rossum

Van Rossum constateert dat stedenbouw begint bij de ideologie. Het is ontstaan door huisvesting voor de arbeidende klasse, fatsoenlijke woningen met het nodige groen, de ‘gezonde woonwijk’. De wereld verandert snel en geeft problemen voor de stedenbouwkundige. Regelgeving ijlt altijd na op actuele dingen in de samenleving. En één van de eerste dingen die wij moeten doen is het ministerie van VROM opheffen, zijn we daar vanaf. Zit de oplossing in het opblazen van gebouwen? Het ideaal van prettig leven is een oude stad in Italië, met leuke huizen die allemaal van elkaar verschillen. Dit in tegenstelling tot ‘de Bijlmer’ in Amsterdam. Stedenbouwkundige ideologie of vergissing? Inmiddels is het verklaarbaar, gezien de sociale aannames van destijds. Met de internationale migratie valt de praktijk anders uit. Het beeld verschuift met de tijd mee. In de jaren 50 was er het beeld om zoveel mogelijk woningen per jaar te bouwen, en het maakte niet uit hoe. Het begin van een krampachtig beeld. Terwijl het ideaalbeeld van de gemiddelde Nederlander een eengezinshuis is met groen eromheen in een gemiddelde stad en niet in een grote stad. Omdat we gewend zijn om volkomen dicht, kapot ontworpen plannen te maken, zijn er problemen welke nu in Amsterdam West spelen. Dit kan voorkomen worden door invulling open te laten, wat is de vraag op een bepaald moment? In Twente is er ruimte genoeg om leuk te wonen volgens het ideaalbeeld, een eigen huis met tuin! Maar blijft de vraag: “Hoe kunnen 18 miljoen Nederlanders ideaal wonen, moet je hoogbouw toelaten?” Het antwoordt is niet helder. 


Wim Derks

Derks gaat in op de bevolkingsontwikkeling, relativeert de vergrijzing, de demografische ontwikkeling en de gevolgen voor het beleid. Er vind in de 20e eeuw een bevolkingsexplosie plaats, het is wereldwijd verviervoudigd en de problemen van de overbevolking zag je aankomen. In de laatste decennia van de 20e eeuw kwam de ontgroening. Het aandeel jongeren daalde, maar dat is nu voorbij. Vergrijzing is geen nieuw verschijnsel, maar er vindt wel een versnelling plaats. In de 21e eeuw ontstaat er dan een bevolkingsafname. Door de stijging van de welvaart daalt het aantal kinderen. Dit is een volstrekt positief nieuw verschijnsel, dat er onder volstrekt positieve omstandigheden een bevolkingsafname gaat plaatsvinden. Volgens de CBS cijfers is een begin van de bevolkingsafname in Hof van Twente al in 2005 begonnen. In tegenstelling tot de rest van Nederland waar rond 2035 een bevolkingsafname wordt geschat.
De reacties van de bestuurders over zijn berichtgeving van bevolkingsafname werden hem aanvankelijk niet in dank afgenomen. Het werd ontkend en er werd gewoon doorgebouwd. Na verzet tegen zijn berichtgeving kwam later de acceptatie. Sinds 1997 daalt de bevolking en ook de uitbreidingsplannen. De stijging van de materiële welvaart gaat gewoon door, maar worden wij daar wel gelukkiger van? De problematiek rond de vergrijzing is geen financieel probleem. Derks voorziet een ‘nieuwe jaren 60’: structurele krapte op de arbeidsmarkt, veranderende normen en waarden, en er verschijnen veel boeken die hierop ansluiten, met titels als: ‘Het eeuwig tekort’, ‘Waarom zijn we niet gelukkig’? Derks heeft het gevoel dat er een heroriëntatie plaatsvindt die zich keert tegen het eenzijdig materialisme en tegen ‘groei•denken’ en individualisme. Er vindt een groei plaats van regiogebonden activiteiten rond de vergrijzing. Er ontstaat een naderende afname van het aantal werkenden en een einde in groei van woon-, werkverkeer. De invloed hiervan is geleidelijk merkbaar. De structurele bevolkingsdaling heeft een urgente nieuwe invalshoek nodig voor beleidsmakers.


Jannemarie de Jonge

De Jonge legt eerst het begrip landschap uit. Er was eerst geen woord voor, het is ontstaan in de 16e eeuw, daarvoor was het eerst onze omgeving. ‘Land’, is een gebied waar mensen (samen)leven. ‘Schap’, komt van scheppen, maken, gemeenschap. Beelden van het land worden vaak idyllisch weergegeven, koe in de wei, molens, het Twentse Pondarosa. Maar de moderne realiteit is de kassenbouw. De relatie volkshuisvesting en landbouw is zoek, en men zal op zoek moeten gaan naar nieuwe strategieën. Tegen beter weten in gaan er allerlei groepen plekken groen behouden. De emotie die erachter zit is terecht, maar het is een defensieve strategie die bekijkt waar het probleem uit ontstaan is. Het lijkt haar zinvoller om te kijken of er constructieve of offensieve waarden in zitten. De ruimte is bedongen om uit verschillende invalshoeken strategieën te bedenken. Onderzoek naar perspectief plattelandseconomie en worstelen over gebruik van de platteland. Beheer van cultuurlandschap vraagt nieuwe aanpak. Hoe kan je de grote vraag naar landstedelijk wonen combineneren. Moeten we zoeken naar symbiotische relatie. Een studiegebied is Gammelke, ten noorden van Hengelo waar het effect van verschillende strategieën is onderzocht. Één van de strategieën is consolideren van getransformeerde erven. Een ander strategie is volgens het model ‘Esdorpen’, zorgvuldig een balans in het landschap zoeken. Ter vergelijking geeft ze het voorbeeld van het buurtschap Deurningen. Beheer van cultuurlandschap vraagt om een nieuwe aanpak. Met de vraag: “Wat is het laadvermogen, wat het landschap kan hebben”.


Het debat

Voor het debat onder leiding van Luuk Boelens zijn Simone de Bruin, statenfractie Groen Links en Wilbert Rodenhuis, lector risicobeheersing Saxion Hogeschool, uitgenodigd om op het podium te komen. Boelens vraagt; Als het ontwerp een middel is en niet een doel, zijn de politieke perspectieven anders? Wat Simone de Bruin van de sprekers die zij hoorde, buitengewoon fascineerde, is het thema ‘krimp’. Binnen hun fractie zijn ze hier al langer mee bezig. Zij merken ook op, dat de enorme bedrijventerreinenbehoefte, slecht verloopt, enerzijds afname beroepsbevolking maar anderzijds ook vertrek werkgelegenheid. Ze heeft behoefte om weer contouren te vormen. Zij houdt van het landschap en vindt het landschap een emotionele beleving. De economie is ook een emotionele betekenis geworden, en daardoor alleen maar belangrijker, en wat ook de toekomst is van het landschap. Wilbert Rodenhuis: waar het om gaat is dat wij wel mooie plannen kunnen maken en landschappelijk goed kunnen inrichten, maar eigenlijk loop je daarmee het risico dat je niet weet welke kant je op gaat. Het kan niet zo zijn dat je bij de landschappelijke ontwikkeling, m.b.t. de invulling en de uitvoering, het recht van de sterkste laat gelden. Een spreker uit het publiek vindt dat het de kracht van Twente is dat je hier een aantal goeie steden hebt, maar ook het gebied is van dorpen en steden, dus moeten we op zoek gaan naar een goede balans hierin. We moeten op zoek gaan naar nieuwe strategieën en proberen daar een plek in te krijgen. Dit ligt politiek wel lastig. Hij merkt ook dat het gevoelig ligt als je afspraken wilt maken over ruimtelijke ordening. Een andere opmerking uit het publiek is dat we op dit moment hele zwakke steden hebben, krapte in de arbeidsmarkt, hoe zit dat met die nieuwe werkomgeving? Wilbur Rodenhuis vindt een van de meest opvallende dingen dat scheiding tussen wonen en werken heel erg sterk is doorgevoerd, en dat is geen typisch Twents verschijnsel. Hij vind dat we in de toekomst wonen en werken naar elkaar toe moeten brengen i.p.v. scheiden. Het heeft er wel toe geleid dat wij een honger hebben naar bedrijventerreinen aan de rand van de stad.

Tot slot merkt Luuk Boelens op dat hier veel over te zeggen valt. Er is geen conclusie mogelijk. Misschien kun je je wel afvragen of je vraagtekens moet zetten bij de manier waarop je het altijd hebt gedaan. Niet alleen vraagtekens bij de getallen, maar ook bij de kwaliteit en voor wie je het eigenlijk doet. Dus alle aanleiding om je nog een keer te bezinnen op een breed terrein en op een andere manier.